Samenvatting
Doel
Aanpak
Resultaat
Leerpatronen
Externe bronnen (1)
De leefstijlbegeleiding bij hartrevalidatie in het Zaans Medisch Centrum (ZMC) werd door de Inspectie op drie punten beoordeeld als onvoldoende. Het probleem zat ‘m niet in de start van het traject: patiënten werden goed opgevangen in het ziekenhuis en de eerste weken van de hartrevalidatie waren naar behoren ingericht. Het aanbod op het gebied van leefstijl, zoals stoppen met roken, afvallen en het opvolgen van patiënten, bleek echter nog onvoldoende geborgd. Daarbij was de terugkoppeling van de gegevens onvoldoende. Dit leidde later in het traject tot onnodige uitval onder patiënten. Een nieuw incident, en daarmee ook een opname, lag daardoor mogelijk op de loer. Dit levert hoge kosten voor de gezondheidszorg op. Verbetering van de hartrevalidatie was dus hard nodig. Na een offertetraject is Viactief uit vier aanbieders gekozen om met het ZMC de hartrevalidatie te verbeteren. In samenwerking met Lifestyle Interactive, Universiteit Maastricht, ZMC, leefstijlbegeleiders en diëtisten heeft Viactief een innovatief hartrevalidatieconcept ontwikkeld. Het betreft een herontwerp van het proces van revalidatie, waarin e-health en een levensstijlmodule een plek krijgen. De duur van de hartrevalidatie wordt hierbij verlengd naar anderhalf jaar. Persoonlijke begeleiding en gerichte training (die inzet op een gezondere leefstijl) staat hierbij voorop.
Door te spreken met alle stakeholders in de keten (patiënten, specialisten, fysiotherapeuten, psychologen, leefstijldeskundigen, patiëntenvereniging en zorgverzekeraars) en het uitvoeren van observatieonderzoek is de hartrevalidatie geëvalueerd. De volgende verbeterpunten werden daarbij geconstateerd:Er is weinig samenwerking of afstemming tussen de verschillende zorgverleners en modules. Het ontbreekt aan een standaard MDO (multidisciplinair overleg) en duidelijke regie over de patiënt. Na vier maanden is een deel van de patiënten uit beeld en is er geen regie meer op langdurige en duurzame leefstijlverandering. Dit maakt de kans op terugvallen in oude patronen aanzienlijk. Bovendien zijn drie tot vier maanden te kort om een gedragsverandering te bewerkstelligen. De invulling van het programma – inclusief de behoefte aan aanvullende begeleiding – wordt tijdens een intakegesprek op basis van standaarden bepaald. Het observatieonderzoek heeft echter aangetoond dat de behoefte aan een persoonlijk programma vaak pas na zes maanden tot een jaar vorm krijgt, en dan is de patiënt niet meer onder begeleiding. Gebaseerd op deze inzichten is er een herontwerp van hartrevalidatie gemaakt. Met uitzondering van de levensstijlmodule zouden de kosten per patiënt kunnen passen binnen de (zwaarste) DBC (richtlijn 2014).
Een goed doordacht, betaalbaar en uitvoerbaar concept met draagvlak van alle stakeholders in het revalidatieproces. De belangrijkste verbeteringen waren: - Een persoonlijke intake en aanpak; - Een verlenging van de hartrevalidatie naar anderhalf jaar; - Inbreng van een levensstijlmodule, afgestemd op de hartrevalidatiemodules PEP (psychologische en emotionele ondersteuning), FIT (opbouwen van conditie) en de infomodule; - Een aanvullend e-coachingsysteem, met een coach die ook fysiek contact heeft met de patiënt, geen vreemde dus; - Via de e-coaching is het voor patiënten ook mogelijk om onderling kennis uit te wisselen; - Een PDCA cyclus gekoppeld aan het MDO, om de voortgang van patiënten te monitoren, gevoed met informatie uit het e-coaching systeem. De implementatie liep alleen anders dan gepland. Voor implementatie en uitvoering waren financiële middelen nodig, die het ZMC niet had. Er is toen met meerdere potentiële financiers gesproken (o.a. zorgverzekeraars, ZonMw en de Hartstichting). Iedereen was enthousiast, maar om uiteenlopende redenen kwam het niet tot financiering. De effectiviteit van het programma was goed onderbouwd met een businesscase, maar bleek van tevoren niet te bewijzen. Hiervoor moest het eerst worden geïmplementeerd. Aantoonbaar bewijs voor de effectiviteit zou de implementatie en het overtuigen van financiers kunnen bespoedigen. De plannen voor een effectstudie door de Universiteit van Maastricht lagen klaar. Ook voor de uitvoer van een effectstudie is echter geld nodig. En bij toekenning van een passende subsidieaanvraag was “in kind” financiering een voorwaarde – eigen geld inbrengen dat er niet was. Een vicieuze cirkel.
Pas op voor het kip-ei probleem. Wanneer partijen enthousiast zijn, maar eerst bewijslast vragen, kijk dan goed of je de middelen hebt om die bewijslast te leveren. En projecten gericht op preventie blijven altijd lastig, zo lang er geen eigenaar van het probleem is gevonden.
Reacties (0)